column

Dataretentie na Charlie Hebdo maakt de aanslag een succes

orwellian eye door Gaellery (CC)

Wanneer wij fundamentele grondrechten, die het hart vormen van onze rechtstaat, opofferen in de hoop daarmee aanslagen te kunnen voorkomen,  laten we ons juist in de woorden van premier Rutte “regeren door angst” en daarmee “onze vrijheid afpakken”. Dat stelt Boris Baan in reactie op een opiniestuk van Officier van Justitie Ferdinandusse, dat onlangs in NRC verscheen.

15 Januari jongstleden verscheen een artikel in het NRC getiteld “Charlie Hebdo toont belang bewaarplicht telecom gegevens”, geschreven door Officier van Justitie Ward Ferdinandusse (link). In dit stuk betoogt Ferdinandusse  dat onze privacy ‘in enige mate moet wijken’ om effectief te kunnen optreden tegen misdrijven. Hij illustreert zijn standpunt onder andere aan de hand van de gebeurtenissen in Parijs begin dit jaar, en lijkt de plank daarbij behoorlijk mis te slaan.

In het belangrijke debat dat gaande is over de positie van onze privacyrechten in de huidige maatschappij van vergaande datasurveillance is de populistische toon die Ferdinandusse hanteert in zijn éénzijdige en stemmingmakende stuk misleidend en daarom zeer storend. Ferdinandusse schiet in zijn betoog namelijk compleet voorbij aan de argumenten die het Europees Hof heeft aangevoerd in het arrest waarin de Dataretentierichtlijn door haar ongeldig werd verklaard vanwege de ‘zeer omvangrijke en bijzonder ernstige inbreuk op de fundamentele rechten die niet gerechtvaardigd kan worden’. Deze inbreuk volgde volgens het Hof met name uit het feit dat bij de bewaarplicht geen onderscheid wordt gemaakt tussen verdachten en niet-verdachten, en het ontbreken van onafhankelijk toezicht op de bewaarde persoonsgegevens. Over deze punten horen we Officier van Justitie echter met geen woord reppen. Teneinde het artikel van Ferdinandusse in het juiste daglicht te kunnen bezien dienen derhalve de volgende kanttekeningen te worden geplaatst bij zijn pleidooi:

Allereerst dient de lezer voor ogen te hebben dat Ferdinandusse niet geheel objectief tegen deze materie aankijkt. Het pleidooi van een officier van Justitie voor het handhaven van de bewaarplicht in dit debat  is wat dat betreft te vergelijken met het betoog van een verslaafde om drugs te legaliseren. Enige zelfreflectie valt dan ook niet te bespeuren in het betoog van Ferdinandusse, dat leest als een samenraapsel van open deuren en dooddoeners .

Zo stelt Ferdinandusse over het opvragen van telecomgegevens door politie en justitie: “Dat doen we niet omdat we het leuk vinden. We vragen die gegevens op omdat het zo vaak tot resultaat leidt” (of dit zo is valt overigens nog te bezien) en eindigt hij zijn betoog met de slotconclusie dat “de bewaarplicht niet alleen een inbreuk is op de privacy, maar ook van belang is voor de opsporing van ernstige misdrijven”. Wat een beetje klinkt als “snoepen is niet alleen maar ongezond, het is ook erg lekker!”.

Het belang van de bewaarplicht wordt door Ferdinandusse geïllustreerd aan de hand van een aantal recente zaken waarin telecomgegevens kennelijk nuttig zijn gebleken, te weten: een verkrachtingszaak en een gewelddadige overval. Ook wordt een zaak waarin een minderjarige door pedofielen werd lastiggevallen er terloops nog bijgehaald. Door deze ernstige vergrijpen zo opzichtig tegenover het privacyrecht te zetten lijkt Ferdinandusse te willen inzetten op het onderbuikgevoel van  de lezer. Hoe kan je immers nog tegen privacybeperking zijn wanneer je zulke zware misdaden ermee kan voorkomen? De gemiddelde (ongeïnformeerde) lezer zal hierdoor het idee krijgen dat personen die hier nog iets tegen in durven te brengen wel haast ‘iets te verbergen’ moeten hebben. Of, zoals Ferdinandusse het noemt, zullen behoren tot de groep “internetters die liever anoniem zouden blijven”.

Los van deze ‘Fox News-retoriek’ lijken de telecomgegevens in beide zaken die als voorbeeld worden aangehaald geen doorslaggevend bewijs te hebben opgeleverd, hooguit indirect bewijs. Maar kwalijker is dat Ferdinandusse nergens ingaat op de prijs die wij als burgers moeten betalen voor dit mogelijke indirecte bewijs, namelijk dat we daardoor allemaal potentiële verkrachters, overvallers en pedofielen zijn geworden.

Zoals eerder vermeld betoogt Ferdinandusse verder dat de bewaarplicht ook belangrijk is voor terrorismebestrijding, en geeft daarvoor als voorbeeld dat de banden tussen de aanslagplegers van Charlie Hebdo werden vastgesteld op basis van telefonische contacten. De waarde van deze informatie lijkt in de context van de gebeurtenissen echter beperkt. Over het eventueel kunnen voorkómen van de aanslag op basis van telecomgegevens zwijgt Ferdinandusse dan ook wijselijk. De verdachten van de aanslag waren namelijk beiden al jaren in het vizier van de Franse inlichtingendiensten, die, zoals Snowden in zijn recente interview met de Volkskrant terecht aangaf, sinds vorig jaar beschikken over de meest ingrijpende en omvangrijke surveillancebevoegdheden van heel Europa. Het verzamelen van data over te veel personen (namelijk: iedereen), zoals ook gebeurt krachtens de bewaarplicht, lijkt daarbij te leiden tot een ‘overflow’ van informatie die een averechts effect heeft op effectieve opsporing.

Om niet compleet vooringenomen over te komen stelt Ferdinandusse in de laatste paragraaf van zijn betoog “dat de aanslagen in Frankrijk nu geen aanleiding mogen zijn voor overhaaste wetgeving” (lees: overhaaste privacybeperkingen). Wanneer Ferdinandusse deze mening daadwerkelijk was toegedaan had het hem gesierd de verwijzing naar Charlie Hebdo als argument voor de bewaarplicht achterwege te laten.  Los van wat zijn ware gevoelens zijn strookt deze uitspraak in ieder geval niet met de titel van zijn artikel.

In het aanvoeren van Charlie Hebdo als argument voor de bewaarplicht ligt tot slot misschien wel de meest kwalijke denkfout van Ferdinandusse. Ik verwijs in dit kader naar de woorden die premier Rutte sprak na de aanslagen: ,,We laten ons niet regeren door angst. We laten onze vrijheid niet van ons afpakken.” Woorden waar elke burger zich toch in kan vinden. Echter, wanneer wij fundamentele grondrechten, die het hart vormen van onze democratische rechtstaat, opofferen in de hoop daarmee aanslagen te kunnen voorkomen (zelfs al lijkt die kans klein),  laten we ons dan niet juist “regeren door angst” en “onze vrijheid afpakken”? Zo lijkt onder de luide roep om behoud van onze vrijheid van meningsuiting ons recht op privacy het kind van de rekening te worden. Met andere woorden: wanneer wij ons laten leiden door “onderbuik-argumenten” zoals die van Ferdinandusse, en we onze privacyrechten prijsgeven uit angst voor aanslagen, zullen de terroristen effectief onze democratische vrijheid hebben beperkt en zal hun actie succesvol zijn gebleken.