verslag

Registratiebewust of -belust in historisch perspectief

Het vierde Privacycafé dat de Stichting Bescherming Burgerrechten op 2 mei organiseerde, stond in een historisch kader. In het Amsterdams Verzetsmuseum bediscussieerden sprekers en publiek in hoeverre de oriëntatie op registratie in de jaren voorafgaand aan de bezetting te vergelijken is met de huidige situatie.

Dat vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog niet zelden stuiten op gevoeligheden, vormde voor de sprekers die avond geen reden om tegenwoordige ontwikkelingen niet historisch tegen het licht te houden. De nadruk lag deze avond dan ook niet op de Duitse bezetter, maar op het denken over registreren dat vóór de bezetting heerste en een registratiesysteem mogelijk maakte waarvan de gevolgen niet te overzien waren.

Ter inleiding werd een fragment uit de VPRO-documentaireserie Andere Tijden vertoond waarin de invoering van het Persoonsbewijs wordt beschreven. Een terugblik die licht wierp op de wijze waarop destijds, maar ook nu over nieuwe registratietechnologie wordt gedacht. Het voorlichtingsfilmpje over het nieuwe Persoonsbewijs dat in 1940 werd ontworpen en in de daaropvolgende jaren een icoon van de onderdrukking werd, stelde destijds dat hiermee “de goeden tegen de kwaden konden worden beschermd”.

Volgens Annemiek Gringold, hoofd van de Hollandse Schouwburg in Amsterdam en de eerste spreker van de avond, zit de crux hem in het definiëren van ‘de kwaden’ zoals aangeduid in de film. “Voor het invoeren van het Persoonsbewijs was al in oktober 1940 door de bezetter gedefinieerd wie Joods was en wie niet. In januari 1941 moesten joden volgens die definitie zich vervolgens bij de gemeente registreren en op basis daarvan kregen zij een “J” in het Persoonsbewijs. Dezelfde registratie van januari 1941 is vervolgens veel vaker gebruikt en diende als basis van de Joodsche Raad Cartotheek die op bevel van de bezetter werd aangelegd en de latere Zentralkartei in Westerbork. Ook als je ‘vreemdeling’ was, werd dat overigens geregistreerd in je Persoonsbewijs.”

“Ook in de Rwandese genocide, niet meer dan twintig jaar geleden, stond in identiteitsbewijzen etniciteit geregistreerd. Waarom is er dan nu geen ophef over de manier waarop we tegenwoordig registreren? Daar heb ik geen volledig antwoord op, maar het is deels het ontbreken van kennis. Dit in combinatie met het hedendaagse exhibitionisme; online deelt men alles op privégebied al. De handdoek is in feite al in de ring geworpen.”

Peter Romijn, hoofd onderzoek van het NIOD Instituut voor oorlogs-, Holocaust- en genocidestudies, sloot zich hierbij aan. “De identificatieplicht roept geen associaties op met de bezetting. Er is sprake van een bepaalde vanzelfsprekendheid; het is geaccepteerd dat een groot deel van je bestaan transparant is voor overheid en bedrijven.” Ook in de beginperiode van het Persoonsbewijs was er weinig weerstand onder de bevolking. Immers, ook voor de invoering van het Persoonsbewijs bestond de Nederlandse burger al op papier, al was dat puur bedoeld voor dienstverlening, aldus Romijn. Het Persoonsbewijs was niet alleen een wens van de Nazi’s, maar kwam ook voort uit een technocratische behoefte die al bestond voordat Nederland bezet werd.

Romijn: “Tijdens de bezetting probeerde de Nederlandse overheid zo goed als mogelijk was baas in eigen huis te blijven en als zelfstandige overheid te blijven functioneren. De Nederlandse overheid en de bezetter werden echter steeds meer één, waardoor langzamerhand het beeld van een kwaadaardige bezetting vorm kreeg onder het Nederlandse volk. Te laat, want het persoonsbewijs was al lang en breed ingevoerd. Het geloof in goede bedoelingen lijkt ons er ook nu van te weerhouden tegen registraties in het geweer te komen.”

Vincent Böhre, voorzitter van het Platform Bescherming Burgerrechten en werkzaam bij Privacy First, trok een aantal tekenende parallellen tussen het biometrisch paspoort, waar hij in 2009 een WRR-onderzoek naar deed, en het Persoonsbewijs van 1940. 

“Allereerst werden zowel het Persoonsbewijs als het hedendaagse biometrisch paspoort ingevoerd in ‘oorlogstijd’; waar destijds de Tweede Wereldoorlog woedde, accepteren we tegenwoordig allerlei registraties mede onder druk van de War on Terror die al tien jaar bezig is.
Er is bovendien bij beide sprake van propaganda; in de voorlichtingsfolder van de overheid staat dat het nieuwe paspoort er is om fraude tegen te gaan. Dat het biometrisch paspoort nog vier, vijf andere doelen dient, waaronder strafrechtelijk onderzoek, is nooit verteld in voorlichtingscampagnes.”

Verder gold zowel het Persoonsbewijs als het biometrisch paspoort als een prestigeproject van de Nederlandse overheid, beide werden gepresenteerd als een state-of-the-art product waarmee Nederland een voortrekkersrol vervulde. Ten slotte wordt het identiteitsbewijs ingezet als controle-instrument; een bevolking biometrisch in kaart brengen is een krachtig middel om verzet te breken. Ook in Irak en Afghanistan worden identificatiebewijzen ingezet om opstandelingen te bestrijden.
Volgens Böhre is het verzet in Nederland er hedendaags wel degelijk, maar via andere wegen. “Er lopen op dit moment meerdere rechtszaken tegen de verplichte vingerafdruk in het paspoort. In plaats van een bombardement op het Centrale Bevolkingsregister, kunnen we vandaag de dag spreken van een juridisch bombardement.”

Bob de Graaff, hoogleraar Intelligence en Securitystudies aan de Universiteit Utrecht sloot de avond af met een fraai voorbeeld van hoe opgeslagen persoonsgegevens eenmaal opgeslagen jaren later dankbaar kunnen worden gebruikt door kwaadwillenden. 

Na de Vergissing van Troelstra riep onze overheid een inlichtingendienst in het leven die informatie moest verzamelen over eventuele revolutionairen in ons land. Deze info ging vooral over politieke voorkeuren, zoals lidmaatschap van de Communistische Partij. Echt hoge prioriteit werd er niet gegeven aan dit werk; Nederlandse politici achtten een revolutie in Nederland destijds verre van waarschijnlijk. Maar er bestond wel een lijst met deze personen erin.

In 1940 werd deze lijst verbrand, maar omdat kopieën ervan bij gemeenten lagen, zijn tijdens de bezetting alsnog allerlei personen op die lijst opgepakt. “Zoals men in 1925 niet wist wat er met die privé-informatie zou kunnen gebeuren in 1940, kunnen we wellicht bij onszelf te rade gaan over alle gegevens die we op dit moment opslaan.”
Waar de Volkstelling van 1971 nog breed protest veroorzaakte, is het publiek anno 2012 geen drempel voor registratiepraktijken meer, maar eerder een katalysator. “Risico’s worden niet meer geaccepteerd; politici moeten alles kunnen voorkomen.”
Een ander belangrijk verschil met het denken over persoonsgegevens tussen 1940 en nu, is volgens De Graaff bovendien dat we niet langer gegevens op basis van bepaalde kenmerken als ‘communist’ of ‘revolutionair’ verzamelen, maar eigenlijk alles verzamelen. “Goed of slecht zoals destijds de praktijk was, bestaat niet meer. Iedereen is verdacht.”