achtergrond

Registratiebewust of -belust; de peesdatabase van Opstelten

Het kabinet wil alle prostituees verplicht registeren om zicht te krijgen op misstanden in de seksbranche. Tegenstanders zeggen dat de wet rammelt; de privacy van prostituees is in gevaar waardoor ze de illegaliteit zullen opzoeken.

Nadat in 2000 het bordeelverbod werd opgeheven en de prostitutiebranche een vergunningensysteem kreeg, wordt er hoe langer hoe meer aangedrongen op strengere handhaving en regulering van de branche, om mensenhandel en misstanden te bestrijden. Dat wil minister Ivo Opstelten met het Wetsvoorstel Regulering Prostitutie gaan regelen. Naast een landelijk vergunningenstelsel voor alle bedrijven in de seksbranche moet iedere prostituee zich laten registeren in een landelijke database.

Registratie vindt plaats door middel van een gesprek bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), waar de prostituee een registratienummer krijgt na overdracht van naam, telefoonnummer en burgerservicenummer (BSN). Dit vindt eens in de drie jaar en drie maanden plaats. De prostituee krijgt in het gesprek voorlichting over de rechten van sekswerkers, de risico’s van de werkzaamheden en de mogelijkheden om uit het vak te stappen.

Dat moet een gesprek met een hulpverlenend karakter zijn, zo schrijft minister Opstelten aan de Kamer. Het gesprek dient echter eveneens om misstanden als dwang en mensenhandel te signaleren. Mocht hiervan een vermoeden ontstaan, dan wordt deze informatie doorgegeven aan de politie.

Mieke van der Burg verzet zich als voorzitter van de Vereniging Vrouw en Recht (VVR) al sinds het uitbrengen van het wetsvoorstel tegen de registratieplicht voor prostituees. “Ook wij vinden dat vrouwenhandel en misstanden moeten worden tegengegaan, maar verplichte registratie draagt daartoe niet bij, heeft ongewenste neveneffecten zoals de verschuiving naar het illegale circuit en is zeer privacygevoelig.”

“Je treft hier mensen mee die niet willen dat bekend wordt dat ze prostituee zijn, zoals studentes en huisvrouwen. Op het punt van de privacy hebben wij ons laten adviseren door deskundigen. De juridische houdbaarheid van de registratieplicht is zeer twijfelachtig.”

De VVR staat niet alleen in haar kritiek. De Raad van State, het belangrijkste adviesorgaan van de regering, beschreef de wet als “een papieren tijger die uiteindelijk te weinig zal doen aan de misstanden”. Ook de Raad voorspelde dat door de verplichte registratie waarschijnlijk meer prostituees de illegaliteit zullen opzoeken. Uit gesprekken met partijen uit de prostitutiebranche bleek registreren voor veel prostituees een te hoge drempel.
“Het vergunde deel van de branche wordt beter in kaart gebracht, terwijl het niet-vergunde illegale gedeelte naar alle waarschijnlijkheid groter zal worden”, luidde het oordeel. Een nadrukkelijk voorstel uit het advies was dan ook om het registratiesysteem te schrappen.

Het enige dat vooralsnog uit het wetsvoorstel werd gehaald, is het registratiebewijs (de ‘peespas’)

Het enige dat vooralsnog uit het wetsvoorstel werd gehaald, is het registratiebewijs (de ‘peespas’) waarmee prostituees hun registratie moesten aantonen. Aangezien het wetsvoorstel niet alleen de registratie voor prostituees bevat, maar ook de klant verplicht deze registratie na te gaan, is de vraag hoe deze dat zou moeten bewijzen.
In het wetsvoorstel staat letterlijk dat de beheerder van het register er zorg voor moet dragen dat “een ieder” moet kunnen nagaan of een prostituee is ingeschreven in het landelijk register.

Welke implicaties dit heeft voor de privacy van de prostituee heeft is onduidelijk.
Wie is er straks in staat om na te gaan of een persoon geregistreerd staat als prostituee? Hoe Opstelten de strafbaarheidstelling van de klanten wil gaan regelen, blijft in nevelen gehuld, voegt Van der Burg daar aan toe: “Hoe wil hij dat de klanten van prostituees aantonen dat zij wel de registratie hebben gecontroleerd?”

Dergelijke vaagheden spelen bij meer bepalingen in het wetsvoorstel. Zo is nog niet uitgewerkt hoe het registratiegesprek met de prostituee moet leiden tot aanwijzingen voor zaken als mensenhandel. Van der Burg: “Ik vraag me af hoe je op basis van een gesprek van een halfuur eenmaal in de drie jaar ‘signalen’ van misstanden wilt opvangen. Er is immers geen sprake van een vertrouwensband tussen de prostituee en de ambtenaren die het gesprek voeren. Sterker nog, het gesprek zou een bedreiging kunnen vormen voor haar bestaanszekerheid.”

“Dat is geen basis voor een open gesprek. De prostituee heeft bovendien geen idee van welke signalen gemeenteambtenaren uit het gesprek oppakken en doorgeven aan de politie. Wat wordt er vastgelegd en voor hoelang? De minister heeft aangegeven dat hij het komende jaar dat allemaal zal gaan uitwerken, nadat de wet is goedgekeurd. Hij zegt in feite: ‘Heb maar vertrouwen in deze wet, dan zorg ik dat het wat betreft de privacy wel goed komt’.”

De Tweede Kamer liet naar aanleiding van het advies van de Raad van State en bezwaren van brancheorganisaties merken zeer te twijfelen aan de effectiviteit van de registratie bij het bestrijden van vrouwenhandel en misstanden. In april 2010 kwam minister Opstelten met een verheldering op dit punt; het primaire doel van de wet werd de regulering van de prostitutiebranche, en “de wet moest niet worden beschouwd als hét middel om alle misstanden in de seksbranche aan te pakken”.

Daarmee wordt de verplichting voor prostituees om zich te laten registreren met hun BSN, naam en telefoonnummer steeds disproportioneler. Bij zulke gevoelige gegevens schrijft de Wet Bescherming Persoonsgegevens strenge eisen voor. Er moet sprake zijn van een “zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen en een specifieke juridische grondslag”. De Raad van State stelde in haar advies al dat het oorspronkelijke doel van de wet, het bestrijden van misstanden in de seksbranche, is verlaten en dat daarmee ook de verplichte registratie niet in verhouding staat met enkel het doel om de branche te reguleren.

“Deze wet is juridisch niet houdbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk.”

Het College Bescherming Persoonsgegevens adviseerde al in februari 2009 op licht kritische toon over het wetsontwerp, toen de prioriteiten nog minder scherp lagen. Destijds luidde het oordeel dat “de wet op een aantal punten nog enige aandacht vraagt. Vastlegging van deze gegevens dient in ieder geval noodzakelijk en proportioneel te zijn in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer”, aldus het CBP.
Meerdere Tweede Kamerfracties vroegen om een nieuw advies, maar dit was volgens Opstelten voorlopig niet nodig omdat het wetgevingstraject nog niet is afgerond, zo liet hij in februari vorig jaar weten.

Ondanks flinke en zwaarwegende bezwaren uit de branche zelf en het uitgesproken kritisch advies van de Raad van State stemde behalve de GroenLinks- en D66-fractie de gehele Tweede Kamer in februari vorig jaar in met het wetsvoorstel, dat op dit moment ter behandeling in de Eerste Kamer ligt. Van der Burg: “Deze wet is juridisch niet houdbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Uit de vragen van Eerste Kamerleden blijkt dat er inmiddels nog kritischer naar het wetsvoorstel wordt gekeken. Mocht het er toch doorheen komen, dan zit er niets anders op dan een proefproces starten om uit te wijzen of dit registratiesysteem wel legitiem is.”