verslag

Vrij denken, vrij spreken; een debat over strafrechtspraak onder druk

Hoe onafhankelijk gaat de rechtspraak te werk onder bezuinigingen, opgevoerde werkdruk, mediahypes en politieke dadendrang? Rechters, OM, advocaten en wetenschappers troffen elkaar in de Rode Hoed op de Dag van de Mensenrechten. Op deze site een verslag.

De Stichting Bescherming Burgerrechten organiseerde op 10 december jl. een debatavond over de onafhankelijke rechtspraak als elementair burgerrecht. Onder leiding van Clairy Polak gingen mensen uit het veld met elkaar in discussie over hoe onafhankelijk de rechter in Nederland zijn werk kan doen.

Dit aan de hand van drie verschillende hoofdstukken (zie hier, hier en hier voor introducties van deze thema’s) uit het in augustus gepubliceerde Opwaaiende Toga’s van onderzoeksjournalisten Hella Rottenberg en Jelle van der Meer. Hieronder een weergave van die discussies.

Schiphol, bolletjesslikkers en The War on Drugs

Moeten bolletjesslikkers worden behandeld als drugscriminelen? Of gelden er verzachtende omstandigheden als in een zaak wordt geconstateerd dat een bolletjesslikker tot zijn daad overgaat vanwege anders onaflosbare schulden of het onderhouden van een gezin?

Die laatste mening waren de rechters van Schiphol toegedaan; ze hanteerden een tijdlang het zogeheten Haarlems Lijstje, bestaande uit strafmaten lager dan de gangbare straffen voor drugssmokkel. In 2009 nam het OM daar echter geen genoegen meer mee en bombardeerde de Rechtbank Schiphol met hoger beroepszaken, die het OM in het gelijk stelden en de rechters op Schiphol dwongen de gangbare strafmaten voor drugsdelinquenten te hanteren.

Officier van Justitie Bote ter Steege en strafrechter Albert Patijn trapten de avond af met dit onderwerp. Is er sprake van rechtsongelijkheid als volgens de huidige richtlijnen die het OM hanteert – en de rechter inmiddels volgt – een bolletjesslikker met 400 gram bijna dezelfde straf krijgt als een havenmedewerker in Rotterdam die een container met tientallen kilo’s cocaïne het land in sluist?

Ter Steege kan niet zoveel met die vraag. “Dat is een vraag die interessant is om te stellen aan de rechters van de Rechtbank Rotterdam. Beetje lastig om die vraag vanuit het OM te beantwoorden. De richtlijnen waar we het nu over hebben, die over bolletjesslikkers, gelden met name voor Schiphol, waar die problematiek zich voordoet. Die doet zich niet voor in de haven van Rotterdam, dat zijn verschillende grootheden.”

Verschillende grootheden die niettemin met dezelfde straf worden berecht. Impliceert dat geen rechtsongelijkheid? Patijn, als Haarlemse strafrechter werkzaam op Schiphol, stelt voorop dat hij niet namens zijn collega’s kan spreken. Om vervolgens fel van leer te trekken. “Die rechtsongelijkheid is er, en is volstrekt ongerechtvaardigd. Bolletjesslikkers op Schiphol zijn arme sloebers, behoren eigenlijk niet eens tot een criminele organisatie. Advocaten die de tijd hebben om zich te verdiepen in de achtergrond van hun cliënten wijzen daar ook op. Drugssmokkelaars in de haven van Rotterdam hebben daarentegen een goede baan, dito inkomen en hoeven derhalve niet te smokkelen. De verschillen tussen de behandeling van die twee groepen zijn dermate groot dat ze niet vallen uit te leggen. Er wordt echter niet naar gevraagd, want iedereen vindt het wel goed zo. De rechter past de straffen dus braaf toe, afgedwongen door het Hof.”

Wanneer Polak de discussie verplaatst naar het doel en effect van dit beleid, rijst een beeld van het strafrecht als lapmiddel, dat geen resultaat boekt in haar preventieve doelen. Hoe laag of hoog de straffen ook liggen, de stroom bolletjesslikkers is na dertig jaar War on Drugs nimmer aflatend.

“Je moet duidelijk maken dat we die rommel niet Schiphol binnen willen krijgen”, stelt officier Ter Steege. Maar is dat een taak voor het strafrecht? Dat vindt hij een lastige kwestie: “Er komen ook bolletjesslikkers voor een tweede of derde keer voorbij. Daar helpt het in ieder geval niet. En of het in zijn algemeenheid helpt om de arme sloebers waar Patijn het over heeft te weren –  die lezen geen Nederlandse kranten. Dan denk ik dat het antwoord nee is.”

“Je wilt niet dat Schiphol bekend staat als drugsoverslagplaats. Het strafrecht is het enige middel om dat tegen te gaan.”

Patijn schetst een beeld van drugsdelicten als het waterhoofd van de strafrechtspraak: “Er worden miljarden per jaar besteed aan opsporing, vervolging en het opsluiten van delinquenten. Met het bestrijden van drugsdelicten wordt in feite de gehele strafrechtketen uit zijn verband gerukt.” Toch stelt hij daarbij: “Ik denk wel dat je door het optreden zoals we dat nu kennen, een norm stelt. In het buitenland gebeurt dat ook. Je krijgt in ieder geval het idee ‘dit mag ik niet doen’. Dat is normstellend. Je wilt niet dat Schiphol bekend staat als drugsoverslagplaats – als je daar niets aan doet heb je een probleem. En het strafrecht is het enige middel om dat tegen te gaan.”

Het enige middel? Patijn houdt een zinnig pleidooi voor algehele legalisering, dat op applaus van het publiek kan rekenen, maar stelt direct daarop dat dat een  beslissing is die niet in Nederlandse handen ligt: “Het is een internationaal probleem, wat niet even zelf kunnen oplossen”. Laat staan een rechter. “Daar zijn we niet voor aangesteld. Wij passen de strafwet toe. Als rechter kun je per geval kijken of dat rechtvaardig is, maar in zijn algemeenheid kan dat niet.” Als gespreksleider Polak hem vervolgens vraagt of zo’n algemeen gebrek aan rechtvaardigheid het nog wel mogelijk maakt om zijn werk goed te doen, luidt zijn antwoord: “Dat wordt heel lastig, ja.”

Passende straffen en geweld tegen politieagenten

Het zero tolerance beleid dat sinds enkele jaren geldt als het gaat om fysiek en verbaal geweld tegen politieagenten was het onderwerp van het tweede debat. Officiers van Justitie moeten tegenwoordig een straf eisen die driemaal zo hoog ligt als eenzelfde vergrijp tegen een gewone burger. Rechters volgen, zij het op enige afstand, deze eisen. De politie roept, zo stellen advocaten, maar ook leden van de rechterlijke macht, wel erg gemakkelijk het strafrecht te hulp bij de eigen gezagsproblemen. Agenten worden door hun eigen collega’s en korps  aangemoedigd aangifte te doen en schadevergoeding te eisen, ook als het om niet meer dan een scheldpartij gaat.

Volgens Gerrit van der Kamp, voorzitter van politievakbond ACP gaat het om een mentaliteitskwestie waarin de maat al een tijdje vol is. De politie moest volgens hem constateren dat verbaal en fysiek geweld tegen agenten niet alleen zijn weerslag heeft op individuele agenten, maar op het gezag van de politie als onderdeel van de strafrechtketen. “Ik denk dat die verhoudingen volstrekt zoek zijn geraakt in de afgelopen 25 jaar, en dat we begin 2000 begonnen zijn met constateren dat politieagenten echt schade opliepen bij geweldpleging. Dat is de aanleiding geweest. Het is misschien onderdeel van het werk, maar dit is onaanvaardbaar.”

“Burgers die te maken krijgen met een gewelddadige aanhouding, gebruiken in een emotie scheldwoorden. Deze strafeisen zijn totaal doorgeslagen”

Strafpleiter Bart Nooitgedagt noemt op zijn beurt de strafeisen totaal doorgeslagen, vooral als het gaat om verbaal geweld. “Als het gaat om beledigingen en bedreigingen, met name in het kader van aanhoudingen waarbij soms disproportioneel geweld wordt gebruikt, krijgen agenten te maken met burgers die in een emotie bepaalde scheldwoorden gebruiken. Deze uitingen doen ze tijdens een confrontatie met staatsgeweld. Dan is het echt waanzinnig dat politieagenten meer bescherming zouden genieten in het strafrecht dan gewone burgers.”

Bovendien gebeuren deze aangiften van politie op onjuiste grondslag volgens Nooitgedagt. “Omdat de agent, de verbalisant, de benadeelde partij is. Dat is een vreemd uitgangspunt om het respect voor de macht mee te handhaven. Als een politieagent een verklaring aflegt, is dat bovendien voldoende bewijs; op basis van één ambtsedige verklaring kun je veroordeeld worden. Politieagenten die slachtoffer zijn van verbaal geweld, laten meestal zo’n proces-verbaal opmaken door een collega.”

Van der Kamp stelt daar tegenover dat de collega die het proces-verbaal optekent, dat ook ambtsedig doet. “Als je er vanuit gaat dat ze per definitie niet de waarheid spreken, dan zet je het hele systeem ter discussie.” Maar wanneer er sprake is van twijfel over verklaringen? Nooitgedagt: “Wanneer ik als advocaat stel dat er zes agenten zijn die hetzelfde verklaren, maar dat mijn cliënt dat ontkent en ik alle verbalisanten wil horen, dan wordt dat geweigerd. Daar gaan rechtbanken niet in mee. Daarmee wordt een fundamenteel recht ontnomen – het toetsen van verklaringen en het uitoefenen van je verdedigingsrechten.”

Van der Kamp ziet het huidige zero tolerance beleid als symptoombestrijding, zolang de oorzaak van geweld tegen de politie niet nader bekeken wordt: “Dit het maximale wat je nu kunt doen. De vraag überhaupt ‘Waarom gedraag je je zo?’ wordt niet eens gesteld. Ik vind het belachelijk dat gedrag als een geaccepteerd gegeven wordt gezien. Het probleem zit veel dieper.”

Maar rechtvaardigt dat strafeisen die een veelvoud zijn van de gangbare eis voor dit soort vergrijpen? Van der Kamp stelt dat de rechter daar nog steeds keuzevrijheid in heeft. “Het enige dat de minister heeft gesteld, is dat de strafeis hoger is geworden. We zijn niet gekomen aan de bevoegdheid van de rechter, die hoeft zich daar niet aan te houden. Het is afhankelijk van die persoonlijke maat wat er gebeurt. Wij hebben als werknemerspartij nooit gesteld dat de rechterlijke macht deze lijn moet volgen.”

Project ZSM – Lik op stuk, straf zonder rechter

Het afsluitende debat vond plaats tussen plaatsvervangend hoofdofficier Chris van Dam en onderzoeker Marijke Malsch, rechter-plaatsvervanger en onderzoeker aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Ter discussie stond de zogeheten ZSM-werkwijze, een vorm van strafoplegging  die mogelijk werd door de Wet OM-afdoening uit 2008. In de kern komt ZSM er op neer dat, als het maar even kan,  een zaak op het politiebureau door de Officier van Justitie wordt afgedaan en niet meer voor de rechter komt.  De procedure is dat binnen 72 uur beslist wordt  over een taakstraf, seponering of geldboete.  In beginsel zou de ZSM moeten worden toegepast op simpele zaken die al ‘rond’ zijn.

Van Dam is laaiend enthousiast over het project en ziet er veel toekomst in. “Een heleboel mensen snapten er echt geen bal van dat wanneer zij aangifte deden, dat maanden duurde en dat er een jasje uitkwam dat niet paste bij hun belevingswereld. We waren redelijk losgezongen van de burger waar we het voor deden. Ik denk dat in veel gevallen een snelle afdoening een onderdeel is voor mensen om een herkenbare strafrechtelijke reactie te zien.”

Maar hoe verhouden snelheid en herkenbaarheid zich tot kwaliteit? Van Dam: “Kwaliteit is dat mensen die aangifte doen en verdachten die in het strafproces terecht komen een naar hun belangen toe goede beslissing krijgen. Een belangrijk onderdeel daarvan is een juridisch juiste procedure. Maar dat is niet het enige dat van belang is. Justice must be seen to be done. Het moet binnen een bepaalde termijn gebeuren. Het is fantastisch om een winkeldiefstal na 3 jaar helemaal juridisch top afgerond te hebben, maar de vraag is wat de maatschappelijke meerwaarde ervan is.”

Volgens onderzoeker Marijke Malsch dreigt een groeiend deel van de strafrechtzaken door een werkwijze als ZSM verstoken te blijven van een onafhankelijk vonnis, transparantie en rechtsbijstand –  fundamentele waarborgingselementen. “Als we het hebben over zichtbaarheid, wat justice must be seen to be done suggereert, valt er op ZSM het nodige aan te merken”, aldus Malsch. “Bijvoorbeeld dat ZSM een bijna onzichtbare procedure is, in tegenstelling tot procedure bij de rechter. Het proces-verbaal van zulke zaken stelt bijna niets voor. Wat daarnaast niet gebeurt bij ZSM, is een goede hoor- en wederhoor. Het bewijs moet heel snel bij elkaar worden gehaald. De hoofdverdachte moet bekennen, en dat is eigenlijk al genoeg. Verdachten krijgen nauwelijks gelegenheid om een afweging te maken volgens Malsch, en krijgen geen advocaat in dit proces. “Het is ongeveer ‘take it or leave it’  en inhoudelijke inbreng aan die afdoening is nagenoeg afwezig, het moet allemaal heel snel. Het politiebureau wordt met deze werkwijze naast een detentie- en verhoorlocatie ook een plaats waar en oordeel wordt geveld. Dat zijn functies die eigenlijk gescheiden zouden moeten zijn maar nu worden uitgevoerd door één categorie functionarissen. Dat vind ik een probleem.”

“Het is fantastisch om een winkeldiefstal na 3 jaar helemaal juridisch top afgerond te hebben, maar de vraag is wat de maatschappelijke meerwaarde ervan is.”

Dat er – op de ZSM-locatie in Rotterdam na – nog geen rechtsbijstand is georganiseerd binnen de ZSM-werkwijze, is ook iets dat Van Dam als een tekortkoming ziet. Aan een advocaat zit echter een prijskaartje, een financiële drempel die met de laatste bezuinigingsronde op rechtsbijstand voor veel ZSM-locaties een probleem kan vormen.

“We hebben de prijs niet over voor een systeem wat voldoende borgt”

Waar er tussen de aanwezige ‘partijen’ veel verschil van mening is over ontwikkelingen, passende maatregelen en behoorlijke oplossingen binnen het strafrecht, klinkt bij alle deelnemers, van OM tot rechters, een onheilspellende toon door over de toekomst van het strafrecht; een instituut dat onder druk van publieke opinie en politieke reactie, financiële kortingen en verhoogde werkdruk dreigt haar fundamentele waarden niet meer te kunnen waarborgen. Of dat nu gaat om de genoegdoening van slachtoffers of de bescherming van verdachten. Een conclusie die ook weerklinkt in Opwaaiende Toga’s.

Waar plaatsvervangend hoofdofficier van Justitie Chris van Dam de uitdijende stapel stokoude en gebrekkige dossiers van onafgehandelde zaken hekelt, kan politievakbondvoorzitter Van der Kamp het niet laten om zijn zorgen te uiten over het korten op verschillende onderdelen van de rechtspraak: “We hebben de prijs niet over voor een systeem wat voldoende borgt. We zijn op zoek naar snelheid, productie en resultaat. In Nederland wordt nu enorm bezuinigd. Het OM moet 25% krimpen. Wat we straks krijgen, is dat de politie een groot aantal zaken gaat aanbrengen die noch door het OM, noch door de rechterlijke macht, noch door de advocatuur fatsoenlijk kan worden behandeld. Dat creëert ook rechtsongelijkheid.”

Als Polak naar aanleiding van de die week verschenen publicatie in Vrij Nederland (25% van de Nederlandse rechters overweegt de functie neer te leggen), aan strafrechter Patijn vraagt of ook hij overweegt om te stoppen, antwoordt hij: “Ik ga door”. Om daar direct aan toe te voegen: “Met nog een paar jaar te gaan.”